Op het atheneum leren wij de leerlingen om anders te kijken en verder te kijken dan hun eigen leefwereld. Dat doen we in letterlijke en figuurlijke zin. In letterlijke zin doen we dat tijdens de activiteiten op het atheneum. In figuurlijke zin dagen we de leerlingen uit om hun grenzen te verleggen en meer te doen dan ze van zichzelf verwachten. In ons onderwijs streven we ernaar dat de leerlingen de lat hoog leggen voor zichzelf, zodat ze hun talenten optimaal benutten.
Op didactisch vlak doen wij dit door de individuele leerling te zien en te differentiëren naar zijn of haar behoefte. Belangrijk is om de talenten en verschillen van leerlingen te erkennen en te benoemen naar de leerling. Vakinhoudelijk gaan we naarmate de leerling ouder wordt, de leerstof steeds meer stapelen. Zo bereiden we de leerling voor op het examen, waar veel lesstof in één keer getoetst wordt.
Er wordt ook steeds meer van het inzicht van de leerling gevraagd: aanvankelijk wordt in de toetsing reproductie gevraagd en minder toepassing van het geleerde. In de hogere leerjaren speelt het toepassen van het geleerde juist de hoofdrol. Dit staat centraal in de lessen en dan vanzelfsprekend ook in de toetsen.
Om een leerling te zien, zijn talenten te erkennen en benoemen, is het belangrijk dat elke docent zijn leerlingen kent. De mentor is hierin de spil: in de onderbouw houdt de mentor zich hier dan ook mee bezig en er wordt nadrukkelijk gewerkt aan het groepsproces. In de bovenbouw heeft de mentor de extra taak om leerlingen voor te bereiden op de toekomst, op het examen en op de keuze voor het vervolgonderwijs.